Over hoe de voorzitter van de landelijke partij het Statige
Reformatorische Genootschap (SRG) Karel van der Plas de ontmoeting
met zijn zielshelft misliep. In zijn Don Quichotte – achtige queste
tegen ontrouw.
Het was op een winderige half zonnige
dag. Hij kon het beeld zo weer oproepen voor zijn geestesoog. Het
kerkgebouwtje van de Oud-Gereformeerde Gemeente in het Zeeuwse 's
Gravenpolder. Ook het tijdstip wist hij nog. Half 3 's middags.
Het was een mooie bijeenkomst geweest.
Godsvruchtig. Zinvol. Verhelderend ook, op vele punten. Hij was
verhelderend geweest. Zorgen had hij weg kunnen nemen. Met name rond
het onderdeel stervensbegeleiding, palliatieve zorg had veel tijd in
beslag genomen. Maar dat was goed. Alles was goed. Dat zag hij ook
wel in. Beetje tijdrovend alleen. Af en toe. Energieslurpertjes. Zo
kon hij sommige van de vanmiddag aanwezige gemeenteleden noemen. Net als
enkele van zijn Genootschap-genoten.
Een lach trok over de lippen van Karel
van der Plas. Voorzitter van het Statige Reformatorische Genootschap.
Een mooie functie. Vervullend. Een dankbare manier om iets voor zijn
medemensen, niet alleen zijn mede-gemeenteleden, maar alle mensen
onder Gods zon, te betekenen.
In die hoedanigheid was hij die middag
aanwezig in het halfzonnige, winderige 's Gravenpolder. Een plek, een
provincie, zo heel anders qua klank, geur en landschap dan zijn eigen
thuishaven, in de Betuwe.
We treffen Karel op het moment dat hij
op het punt staat om te vertrekken. Terug naar huis. Naar de
zaterdagse avond maaltijd. Fijn onder elkaar. Zijn vrouw en hij. Al
25 jaar een stel. Een setje. In voor en tegenspoed. Liefde en geluk.
Afgewisseld met... ja, toch ook af en toe wat sleur. Maar, dat hoorde
er nou eenmaal bij. Dat nam je op de koop toe. Al zou je er af en
toe....
Karel zuchtte eens.
Trok zijn jas aan.
Wilde net zijn tas pakken, toen er
plotseling ietwat hijgerig een vrouw kwam... tja... aangedraafd.
'Meneer Van der Plas! Oehoe, wacht u
even', het onmiskenbare Zeeuwse accent van deze dame drong zich aan
hem op. De beweging door hem in gang gezet om zijn tas te pakken,
veranderde hij in een zich omdraaien om te kijken wie daar aankwam.
En, hoewel hij het Zeeuws niet machtig
was, kwamen de woorden 'een prompte deerne' in hem opgeplopt bij het
zien van de vrouw die aan kwam zetten. In zijn richting.
Een prompte deerne.
Een rok top op de knieën. Een wat
onbestemd blauw. Bloesje, sjaaltje, platte instappers, bruin haar met
slag erin, tot op kinlengte.
'Dertien in een dozijn', constateerde
hij een beetje oneerbiedig. Oneerbiedigheid waar een lichte
teleurstelling onder lag. Want, ja, als je dan toch wordt
aangesproken door een vrouwspersoon, op een bijeenkomst waar bijna
alle gasten weg zijn, laat het dan een leuk vrouwspersoon zijn.
Maar, deze gedachte wapperde hij snel
weg.
Thuis zat zijn vrouw. Op hem te
wachten.
Vast benieuwd naar zijn verhalen, zijn
ervaringen, zijn ook hier weer – zij het bescheiden – succes. Met
God's hulp.
'Meneer Van der Plas', tetterde de
vrouw nog een keer luid en duidelijk. 'Wacht u even, astublief'.
Lichte wrevel overviel hem
Wat wilde dat mens nou van hem?
'U kun nie zomaar d'r tusse uut
kniepen, oor. Da zou veeste onbeleefd zien, ej. Da goan we nie doe ,
oor'.
'Nou, dat klinkt alweer opwekkend', hij
zuchtte en zette zijn vriendelijkste gezicht op dat hij bewaarde voor
mensen die hem irriteerden. Vriendelijk, maar niet te vriendelijk.
Een snufje afstandelijkheid met het vleugje autoriteit dat zijn vader
en zijn opa ook zo aan de dag hadden kunnen leggen. Dat hielp altijd.
Dan waren ze zo weg. Al moest je met deze mix wel een beetje
uitkijken met vrouwen. Er zaten er tussen die kickten hierop. Daar
kon je nog versteld van staan.
De vrouw stond inmiddels voor hem.
Hield in een hand een stel paperassen geklemd. Zo te zien een hoop
folders, brochures en flyers verzameld tijdens de bijeenkomst. Deze
stapel klemde ze tegen haar boezem die nogal losjes in haar blouse
zat. Te los naar zijn mening.
De boezem kwam in het gedrang door
zoveel papierwerk, maar veel tijd om zich daar in te verdiepen kreeg
hij niet. De vrouw stak haar vrije hand naar hem uit. 'Elien', bracht
ze ademloos uit. 'Elien uut 's Gravenpolder. Ik ben genoemd naar
Elia. De profeet', ze keek hem even taxerend aan. Alsof zij van hem
wilde horen dat hij hem kende. Liefst persoonlijk. Dus, knikte Karel.
Begrijpend.
'De profeet die zei', ging zij monter
verder na zijn begripvolle knikje: 'Het wordt mij teveel, Jahweh, laat
mij sterven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen'.
'Elien!', klonk het nog voordat Karel
kon reageren op het door haar gereciteerde citaat. 'Elien, wat doe je
nou?'.
En hoewel er maar een van de twee
mensen Elien heette, keken ze toch alle twee op. Naar degene die
Elien zo duidelijk met heldere stem had geroepen. De uitwerking van
deze uitroep was op beide mensen echter heel verschillend.
Elien kromp ineen. Als een betrapt
kind.
De voorzitter van het Genootschap
daarentegen veerde onwillekeurig op.
Kijk.
Zo.
Zo'n vrouw. Als zo'n vrouw je na een
bijeenkomst benaderde. Ja.
Zo. Maar, helaas, ze riep de verkeerde
naam.
Elien.
En niet.... Karel.
Ondanks dat wachtte hij verwachtingsvol
op wat er zou gaan gebeuren.
Wat er met hem gebeurde, dat wist hij
wel. Al begreep hij het niet. Zijn hartslag.....
die was een paar extra slagen per
minuut omhoog gegaan. Zijn hand....
Hij keek naar zijn handen... die
trilden. Plots voelde hij zich zweterig worden. Klam. Vreemd. Alsof
een plotselinge kou hem te pakken had, terwijl hij het heel warm had.
Had hij dan teveel op de tocht gestaan? Het was nogal winderig. Hij
sloot het niet uit. Hoewel het hem tegelijk sterk leek.
Ze stond nu vlak bij hem. Zilverblonde
haren tot op haar welgevormde schouders, gehuld in een fris
lentegroen jurkje. Een roze sjaaltje om haar hals. Groen met roze
instapschoentjes met voetjes... om te kussen.
Karel schrok op.
Wat dacht hij nou?
Om te kussen!?
Nee nee nee. Niks daarvan.
Thuis. Zometeen lekker naar huis.
Samen de zaterdagmaaltijd nemen.
Haar blauwe ogen, licht en vriendelijk.
Een lentebries, de voorjaarskoningin
met haar zacht roze lippen. De kleur
van....
De voorzitter van het Statige
Reformatorische Genootschap schudde even ferm zijn hoofd. Waar kwam
al dat poëtische gebazel ineens vandaan? Romantische prietpraat. Kom
op, Karel, ferm zijn. We zijn hier tenslotte om Gods werk te doen.
Haar slanke hand bereikte de zijne.
Zonder dat hij het van zichzelf wist, had hij zijn hand uitgestoken
en de hare.... de hare aangeraakt.
Oh, glorie, wat een vriendelijke
handdruk was dat geweest.
'Madeleine, aangenaam, ik ben de
begeleidster van Elien'.
'Madeleine...?', wist hij alleen
aarzelend uit te brengen. 'Kennen wij elkaar?', hij had geklonken als
een dementerend opaatje, maar het was het enige dat op dat moment in
hem op kwam. Het was alsof zijn hersens blokkeerden. Alsof er zich
geen zinnig woord meer bevond daar in zijn hersenpan. Laat staan dat
ze de weg naar zijn mond hadden kunnen vinden.
Niets van dat al.
Een glimlach. Haar blauwe ogen hadden
zich lichtjes vernauwd. 'Nee, we hebben elkaar nooit eerder ontmoet,
maar ik heb u weleens op tv gezien. U mij niet'. En weer die
glimlach.
'Ik ben de begeleidster van Elien', zei
ze nog een keer, zij het iets nadrukkelijker. Elien stond nog steeds
met de bos paperassen ferm tegen haar boezem aangedrukt. 'Want ik ben
niet beter dan mijn vaderen. 1 Koningen vers 19, 4', prevelde Elien. En zij wiebelde
even van voor naar achter op haar voeten.
'Wat.... wat?', ineens begreep Karel er
niks meer van. Dit werd hem even teveel. 'Wat wil zij mij zeggen...
Is zij wel....?'
'Elien is wat je noemt nogal
overgevoelig', vertelde Madeleine hem met lichte stem. 'Heel intelligent ook. Als meisje was ze heel
leergierig. Maar het enige boek dat voor handen was bij haar thuis,
was de bijbel. Daar is ze toen zo serieus en diep ingedoken dat het
iets te veel werd. Op een dag werd ze tijdens het studeren gegrepen
door een fel lichten kon ze alleen nog maar het vers herhalen waar ze
op dat moment mee bezig was. Het vers uit 1 Koningen dat u haar net
hoorde reciteren'.
'Oh, wat... hoe moet ik dat zeggen?',
Karel was even stil. 'Is dit echt waar? Ja, ik weet dat dit weleens
gebeurt, maar....'. Hij richtte zijn blik op Madeleine en zei
onbeholpen: 'Maar, wie ben jij dan?' Zich inhoudend om er niet achter
aan uit te flappen: 'Haar engel?'
'Ik ben psychosociaal werker bij het
GGZ en ik begeleid Elien naar bijeenkomsten waar ze graag heen wil.
Zoals deze, vanmiddag. Ik doe dit samen met collega's, maar omdat
deze bijeenkomst in een kerk werd gehouden en al mijn collega's van
een andere kerk zijn, wilde er niemand mee vandaag'. Ze was even
stil, tot haar iets te binnen schoot. Ze lachtte: 'Behalve ik dan,
want ik ben niet kerkelijk. Mij maakt het niet zoveel uit'.
Karel krabbelde even nadenkend achter
zijn oor.
'Oh, dat betekent niet dat ik u niet
respecteer, hoor. Iedereen moet gewoon doen wat – ie goed vindt.
Maar.... nou ja. Wat wou ik nou zeggen?' Ze keek naar Elien. Elien
stond nog steeds lichtjes van voor naar achter te wiebelen. Met een
glazige blik in haar ogen en de papierwinkel nog steeds stevig tegen
zich aan gedrukt.
Daar zou Madeleine haar antwoord niet
vandaan halen. Maar, er ging haar alweer een licht op en ze hervond
de draad van haar verhaal.
'Gelukkig waren Elien's ouders zo
vriendelijk me te adviseren over kleding. Haar oudste zus is zelfs
nog met me meegegaan om een jurkje uit te zoeken. Wel in een heel
andere winkel waar zij normaal komen, hoor. Ik ben gewoon in mijn
eigen winkel geweest. Maar, het was wel fijn dat haar zus mee was. Om
me te adviseren. Ze zijn heel aardig allemaal', besloot ze heel
opgewekt.
'Natuurlijk, natuurlijk, maar vanzelf',
mompelde Karel. De mensen uit zijn gemeenschap waren aardig. Nou ja,
over het algemeen. D'r zaten er natuurlijk ook tussen die je zo af en
toe... nou ja... eens flink door elkaar zou willen schudden, maar
ach, over het algemeen genomen.
Hij keek haar even aan.
Ineens verlegen met de situatie.
Gut, wat een aardig kind.
Zo fris. Opgewekt.
Zo, heel anders.
Licht.
Of, nou ja, anders.
Maar, genoeg.
Hij moest naar huis.
Ineens ferm stak zijn hand nog eens
naar de dames uit, zei: 'Als jullie verder niets meer hebben, dan ga
ik nu naar huis'.
De dames hadden niets meer.
Hij ging naar huis.
Zaterdagavond.
De gezamenlijke maaltijd.
Het terugkerend ritueel.
Zo vertrouwd.
Zo vertrouwd dat het weleens saai werd.
Maar goed.
Dat hoorde erbij.
Morgen weer monter op.
En hij ging naar bed.
Die nacht.
Verliep niet
Zoals hij had gedacht.
Gehoopt.
Achteraf.... ach, achteraf valt alles
wel te duiden, maar op dat moment....
De koortsaanval van die middag, of wat
hij daarvoor had aangezien, was weer komen opzetten.
Zwetend, klam had hij in zijn bed
liggen woelen. Steeds maar weer terugvallend in dezelfde droom.
Een lentegroen jurkje, roze,
lichtblauw, lippen, glanzend.
'Ik ben niet beter dan mijn vaderen'.
Zilverblonde haren, een glimlach,
sjaaltje.
'Ik ben niet beter dan mijn vaderen'.
Ogen die zich zachtjes vernauwen.
'Ik ben niet beter dan mijn vaderen'.
'Madeleine, aangenaam'.
Een glimlach.
'Ik ben de begeleidster van Elien'.
Roze lippen.
'Ik ben genoemd naar Elia. De profeet'.
Blauwe ogen die vernauwen.
Ineens zat hij rechtop in zijn bed.
Wat was er aan de hand? Was hij ziek?
Had hij koorts?
Of, was er iets veel ergers aan de
hand?
Was hij overwerkt aan het raken?
Overspannen?
Nee toch. Dat kan niet, hoor. Dat zou
hoogst onhandig zijn. 'God, geef dat het niet zo is', prevelde hij
half hardop.
'Wzegje?', zijn vrouw draaide zich half
naar hem om. 'tIzzer?', vroeg ze slaperig.
'Niks...niks, lieverd. Beetje drukke
dag gehad, denk ik'.
Hij ging weer liggen.
Het beeld van groen met roze
instapschoentjes kwam opzetten, zodra hij lag.
'Om te kussen', gingen zijn gedachten
verder.
Hij schoot opnieuw overeind. Greep naar zijn
hoofd.
'Stop, stop, stop'.
Zijn oren suisden.
'Laat dit stoppen, alstUblieft'.
Het was gestopt.
De nacht was voorbijgegaan.
Zij het ietwat gebroken.
Een gebroken nacht.
Een gebroken droom.
Een gebroken man.
Een gebroken.... hart?
Zonder het te willen, zonder het bewust
op te roepen, was er die dag iets in zijn leven geslopen dat er
daarvoor niet was geweest.
Als een storm die aan de luiken van
zijn vesting rukte.
Een zachte lentebries met de kracht van
een orkaan.
Madeleine.
Zacht, groen en roze, vriendelijk en
onuitwisbaar penetrant.
Als ze nou... och, als....
Er was helemaal geen Als.
Er was alleen maar Nu.
Een afschuwelijk verwarrend Nu met
voldongen feiten.
Voldongen feiten die zich verstopten in
verlangens, zoals: 'Ik wil haar nog een keer ontmoeten'.
Maar ja, wat dan?
Samen koffie drinken?
Jaaaaa.... samen koffie drinken.
Naar haar kijken, terwijl zij van haar
koffie drinkt.
Ogen die vernauwen.
Blauwe ogen.
Haar blauw.
En als ze dan lacht om mijn grapje.
Moet ik wel een grapje maken,
natuurlijk.
Maar als dat niet lukt... omdat ik veel
te zenuwachtig ben als ik daar met haar zit....
Waar zouden we dan zitten? Ergens in
Den Haag is het makkelijkst voor mij. Vlak bij mijn werk. Dudok is
wel leuk. Lekker dichtbij de Tweede Kamer ook. Oh maar nee, teveel in
het zicht! Daar herkent iedereen me. En als ik daar met zo'n mooie
verschijning zit, want ze is Zo Mooi. Oef.
Nee, niets d'r van. Stop met die
onzin', Karel riep zichzelf tot de orde. 'Klaar d'r mee. Genoeg
gemijmerd. Dit kan niet. Dit mag niet. Ik ben getrouwd. Ik heb een
voorbeeldfunctie. We gaan het eens over een heel andere boeg gooien.
Karel, niks d'r van!
Onderdruk je gevoel.
Gevoelens zijn in deze alleen maar
onhandig.
Korte metten mee maken.
En zo stapte Karel die maandag in de
auto. Op naar Den Haag. De snelweg over. Peinzend over het pleidooi
rond de palliatieve zorg. Dat moesten ze deze week rondkrijgen.
Alleen vandaag nog om kamervragen op te stellen over de nota. Die
moet aan het eind van de week weer terug naar het ministerie. En....
Zijn ogen dwaalden even af. Langs de
snelweg stond een groot bord. Een vrouw met zilverblonde haren keek
hem glimlachend aan.
'Webcamsex, kom jij bij mij kijken?'
De koortsaanval kwam weer opzetten.
Flush.
Warmte kroop van zijn rug naar zijn
nek, bereikte zijn oren.
Lentegroen en roze.
Madeleine.
Even had hij zin om het uit te
schreeuwen.
Zomaar ineens haar naam.
Heel hard.
In de auto.
Niemand kon hem hier horen.
Hij deed het.
'Madeleine!'
Het luchtte niet op.
Integendeel.
Een snik kroop in zijn keel naar boven.
'Is dit nou waar al die kwelige liedjes
over gaan?', vroeg hij zich af.
Het is verschrikkelijk.
Het is zo verscheurend.
Ik ken haar niet eens!
Ik ben getrouwd!
Voor Gods aangezicht ook nog eens.
Ik ben een respectabel lid van mijn
familie, van de maatschappij. Ik ben voorzitter van het Statige
Reformatorische Genootschap. Ik heb een voorbeeldfunctie. Dit Kan
Niet! Ik kan niet verliefd worden op een mij onbekende vrouw. Ik weet
niet eens of zij getrouwd is. Dit kan niet! Dit mag niet! Stop Stop
Stop. Ach, God, verzoek mij toch niet. Ban deze Jezebel uit mijn
leven! Een duivel vermomt als een engel.
Nu weet ik het!
Ik begrijp het ineens volledig.
U, mijn Heer, stuurt haar op mijn pad.
Om mij te testen!
Om te zien of ik wel sterk genoeg ben.
Of ik het echt wel waard ben om deze
voorbeeldfunctie te vervullen.
Heer, ik geef U mijn woord.
Ik ben het waard!
Ik ban Madeleine voorgoed uit mijn
gedachten!
En zo kwam Karel van der Plas ertoe een
Don Quichotte – achtige queste op te zetten jegens webcamsex en
ontrouw.
Vanuit zijn kader met een duidelijk wel
en niet wordt elke mogelijkheid tot het doorgronden van het eigen
Zelf en het ervaren van dat wat nodig is om te ontwikkelen in een
vroegtijdig stadium de kop in gedrukt.
En zo liep Karel ontmoeting en de
diepgaande Liefde van zijn zielshelft mis, en sleepte hij velen –
zij die ontvankelijk waren voor zijn boodschap van onderdrukte
emoties en angstige afweer voor de eigen reactie op dat wat het Leven
op je pad brengt – mee in zijn kielzog.
Of moet ik zeggen … val?
Want, wat is waar... en wat niet?
Wat is waarlijk... en wat niet?
Het is vaak … een kwestie van
perspectief.
Namaste
En een heel fijn weekend.
<3
Disclaimer
Elke overeenkomst met de werkelijkheid
is een overeenkomst met de werkelijkheid.